
Jurisprudentie
AF0348
Datum uitspraak2002-11-07
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 227/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 227/01
Statusgepubliceerd
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 227/01 7 november 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van het waterschap Reest en Wieden (: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslagen in de verontreinigingsheffing en de ingezetenenomslag voor het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende werden genoemde aanslag in de verontreinigingsheffing, groot f 387,36, en genoemde aanslag in de ingezetenenomslag, groot f 99,-, opgelegd op hetzelfde aanslagbiljet met dagtekening 9 januari 2001.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak van 19 februari 2001 de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 27 maart 2001 is ingekomen.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden, ingekomen op 27 juli 2001, dat is aangevuld bij brief ingekomen op 30 augustus 2002 (met bijlagen). De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 september 2002. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende is op grond van artikel 16, lid 1, de Heffingsverordening Waterkwaliteit waterschap Reest en Wieden 2001 (: de Verordening) voor het jaar 2001 aangeslagen voor een bedrag van f 387,36, op basis van 3 vervuilingseenheden.
2.2 Het waterschap Reest en Wieden (: het waterschap) heeft in 2001 aan een aantal grote bedrijven subsidies verstrekt op basis van artikel 27, lid 1, letter d, Wet verontreiniging oppervlaktewateren (tekst 2001; hierna: Wvo).
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Belanghebbende voert een aantal grieven aan tegen het tarief van de verontreinigingsheffing. Voorts is hij ten aanzien van de ingezetenenomslag van mening dat het onjuist is dat alleen de hoofdbewoner wordt aangeslagen. De heffingsambtenaar is van opvatting dat de aanslagen correct zijn opgelegd.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verlaging van de aanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Nu naar 's-Hofs oordeel niet gebleken is dat aan de wijze waarop de begroting voor het jaar 2001 en de Verordening zijn vastgesteld gebreken kleven die tot een (partiële) onverbindendheid of zelfs nietigheid ervan zouden moeten leiden, dient de materiële rechtskracht van de Verordening uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van het beroep.
4.2 In zoverre heeft dan te gelden dat de Verordening als vrucht van wetgevende arbeid van de wetgever in materiële zin (het algemeen bestuur van het waterschap) wat het daarin opgenomen tarief betreft slechts ter beoordeling aan de belastingrechter staat voor zover sprake is van een willekeurige of onredelijk belastingheffing die de rijkswetgever niet op het oog kan hebben gehad. Daarvan is het gerechtshof niet gebleken. In dit verband merkt het gerechtshof op dat de tarieven zijn gebaseerd op de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting. De wijze waarop de door het waterschap verkregen gelden worden besteed kan niet aan het oordeel van de belastingrechter worden onderworpen.
4.3 Ten aanzien van de door belanghebbende geponeerde stelling inhoudende dat de onder 2.2 genoemde subsidieverlening in strijd is met Europese regelgeving heeft de heffingsambtenaar bij zijn brief van 29 augustus 2002 een brief van de Unie van Waterschappen van 29 juli 2002 met als bijlage een door de Europese Commissie goedgekeurde circulaire van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, overgelegd. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat de door het waterschap gestelde voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen voldoen aan de regels van de circulaire. Het Hof heeft geen reden hieraan te twijfelen.
In dit verband merkt het hof op dat de heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld dat de bedoelde subsidies juist gegeven zijn om het tarief zo laag mogelijk te houden door te voorkomen dat de bedoelde bedrijven zouden afhaken.
4.4 Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat het niet redelijk is bij woonruimten van een forfaitair aantal vervuilingseenheden uit te gaan, geldt het volgende. Ingevolge artikel 16, lid 1, van de Verordening is de vervuilingswaarde van een woonruimte drie vervuilingseenheden indien die woonruimte wordt gebruikt door meer dan één persoon. Dit artikel is gebaseerd op artikel 21, eerste lid, van de Wvo, waarin als uitgangspunt is vastgelegd dat de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, wordt gesteld op een gelijk aantal vervuilingseenheden per woonruimte, met dien verstande dat dit aantal ten hoogste drie bedraagt. De Verordening is op dit punt niet in strijd met de Wvo. Het systeem van meting dat belanghebbende voorstaat, is niet het wettelijke systeem en dus niet aan de orde.
4.5 Het is het gerechtshof overigens niet gebleken dat de Verordening in strijd is met of dat door de heffingsambtenaar is gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
4.6 Uit het voorgaande volgt dat grieven van belanghebbende tegen het tarief van de verontreinigingsheffing falen.
4.7 Belanghebbende heeft ten aanzien van de aanslag in de ingezetenenomslag aangevoerd dat alleen de hoofdbewoner is aangeslagen. Dit systeem is naar het oordeel van het Hof niet in strijd met artikel 118, derde lid, van de Waterschapswet.
4.8 Gelet op het voorgaande kunnen belanghebbendes grieven niet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak en is het gelijk aan de zijde van de heffingsambtenaar.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 7 november 2002 door mr. F.J.W. Drion, voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en mr. J.A. Wolt, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 13 november 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.